Schelling & rouwverwerking

Caspar David Friedrich Vrouw bij zonsondergang

Zorgen

Er wordt voor je gezorgd. Je zorgt goed voor elkaar. Je moet goed voor jezelf zorgen. Zorg is iets in relaties. Zorg is iets in instituties. Je gaat naar een verzorgingstehuis of naar een zorginstelling. Er zijn filosofen die in de zorg het wezen van de mens zien. Zorgen heeft te maken op vooruitlopen in de tijd. Je anticipeert op dingen die komen gaan en die mensen in hun eentje niet aankunnen. Maar er zijn ook mensen die daarover niet willen nadenken. Die willen zorgeloos leven. En dat hoeven geen oppervlakkige mensen te zijn, want je kunt ook vertrouwen op God, op eigen kracht en op jezelf.

Wij zorgen niet alleen voor de levenden maar ook voor de stervenden, niet alleen voor de ongeborenen maar ook voor de doden. Eigenlijk houdt de zorg nooit op en als we niet oppassen blijven we net zo lang doorgaan met zorgen dat we onszelf kwijt raken en ons verliezen in allerlei dingen die we moeten doen. We raken dan het overzicht kwijt en kunnen ons niet meer ontspannen. We lopen dan zo op de dingen vooruit dat we geen tijd meer nemen voor ons zelf.

Mensen die gaan sterven zijn met zichzelf bezig. Zij nemen al hun herinneringen door, praten in zichzelf. Droom en werkelijkheid vallen steeds meer samen. Er komt een grote klaarte. Maar die helderheid is er alleen voor hen zelf, voor hun eigen innerlijk. De anderen merken er niet zo veel van. Die zijn bezig hen te verzorgen terwijl zij weg zitten te schemeren en hun verdwijnen voorbereiden.

Zo’n stilte

Of ze zijn alleen, zoals Krapp in het toneelstuk van Samuel Beckett Krapp’s laatste band. Krapp gaat helemaal in zichzelf op, ordent zijn herinneringen met behulp van een bandrecorder en probeert zijn meest gelukkige herinnering te verwerken. Maar de herinnering aan de liefdesnacht in een bootje  komt steeds weer terug : “Zo lagen wij daar onbeweeglijk. Maar onder ons bewoog alles, en het bewoog ons, zacht, op en neer en van de ene kant naar de andere. Na middernacht. Nooit zo’n stilte meegemaakt. De aarde zou onbewoond kunnen zijn.”(1)

Als toeschouwer vraag je je af of Krapp telkens opnieuw in deze cirkel van herinneringen terecht komt, of dat je getuige bent van de echt laatste keer dat hij aan dit grote geluk denkt waarvan hij zegt dat hij de terugkeer niet langer wenst. Als dat laatste het geval is, dan is het echt Krapps laatste band en zijn de toeschouwers getuigen van Krapps laatste ogenblikken. Maar ook het liefdesgeluk zelf preludeert op de dood, want samen wensloos in een bootje worden gewiegd, wie denkt dan niet aan Tristan en Isolde?

Take care of yourself

Mogen wij zelf een einde maken aan ons bestaan? Is er een ogenblik van ultieme helderheid waarin wij dat zelf kunnen beslissen. Steeds meer mensen vinden van wel.(2) De filosofie van de oudheid staat niet onwelwillend tegenover de zelfgekozen dood. Empedocles, Socrates, Seneca hadden ieder hun eigen drijfveer een einde aan hun leven te maken op het moment dat zij dat gepast vonden.

En ergens speelt daar ook een sterk verlangen naar de dood in mee en de verwachting dat er aan gene zijde van het sterven een nieuw leven op ons wacht of een hereniging met de natuur en de elementen,  een soort versmelten met de wereldziel. Dit soort denken staat ver van ons af. Wij associëren zelfmoord met iets wanhopigs, iets irrationeels en verwerpelijks. Hulp bij zelfdoding is omgeven met medische en juridische restricties. Onze zorg is gericht op behoud van het leven om elke prijs.

Dat komt omdat wij weinig stil staan bij de dood, steeds beleidsmatiger en technocratischer zijn gaan denken, en zelfs rouw als iets zijn gaan zien dat professioneel begeleid moet worden omdat de mensen rouwen uit zichzelf zijn verleerd. In haar installatie Take care of yourself  laat de Franse conceptuele kunstenares Sophie Calle heel mooi zien dat zij niet meer op eigen kracht in staat is het einde van een relatie te verwerken en roept zij de hulp in van meer dan honderd andere vrouwen haar ieder vanuit hun eigen professionaliteit bij te staan.(3) Is het nog wel mogelijk onbevangen naar de dood te kijken en rouwen te zien als iets dat hoort bij je geestelijke ontwikkeling?

Hoewel er steeds meer begrafenisondernemers zijn die proberen er iets aan te doen en die werken aan gepersonaliseerde uitvaartconcepten hoort de dood niet echt meer bij onze cultuur en hebben wij schrijvers als Octavio Paz nodig om ons te herinneren aan culturen waarin het aandenken aan de doden nog wel een feest is en waarin de mensen weliswaar bang zijn voor de dood maar die angst in ieder geval niet wegdringen maar de dood opzoeken als iets waardoor zij worden uitgedaagd. Paz zegt dat over de Mexicanen, maar hij voegt er aan toe dat ook voor hen de dood  “heeft opgehouden een overgangsfase te zijn, het toetreden tot een ander leven dat levender is dan het onze.” (4)

Caroline Schelling

Buiten de tijd

Rouw als onderdeel van je geestelijke ontwikkeling  is het onderwerp van een mooi filosofisch gesprek dat de Duitse filosoof  Schelling heeft geschreven naar aanleiding van de dood van zijn vrouw Caroline in 1809. Voor hem is de dood wel de overgang naar een hoger leven, en ook al geloven wij daar niet meer in, het is toch goed wat langer bij Schelling stil te staan want deze denker spreekt niet op de eerste plaats op grond van christelijke maar van filosofische motieven. Daardoor geeft hij ons een geheel eigen kijk op rouwen en op het verwerken van verdriet.

Schelling (1775-1854) heeft zijn leven lang geworsteld met de vraag  hoe tijd en geschiedenis zich verhouden tot de idee en het absolute die buiten de tijd staan.  De mens leeft in de tijd, maakt daarin van alles mee, vertelt daarover zijn geschiedenis en de veranderingen die hij doormaakt, de ontwikkeling waarvan hijzelf tegelijk het onderwerp en het lijdend voorwerp is. Maar de mens is ook een wezen buiten de tijd. Het blijft wel steeds dezelfde mens die alles meemaakt en zijn identiteit is van baby tot bejaarde dezelfde. Volgens Schelling komt dat omdat de mens vóór en buiten de tijd de keuze heeft gemaakt wie hij in als tijd zou willen zijn. Het is echter de vraag of hij zich dit beslissende moment wel kan herinneren:

“De mens is een onbeslist wezen in de oorspronkelijke schepping, die mythisch kan worden gezien als een aan dit leven voorafgegane toestand van onschuld en aanvankelijke gelukzaligheid. Alleen hij zelf kan een besluit nemen. Maar die beslissing kan niet in de tijd vallen. Zij vindt buiten iedere tijd plaats en valt met de eerste schepping samen hoewel het gaat om een van die schepping welonderscheiden daad. Hoewel de mens in de tijd wordt geboren is hij toch aan het begin van de schepping (het centrum) geschapen. De daad waardoor zijn leven in de tijd wordt bepaald behoort niet toe aan de tijd maar aan de eeuwigheid. Zij gaat ook niet in de tijd aan zijn leven vooraf maar door de tijd heen zonder door de tijd te worden aangegrepen, zoals het past bij een naar zijn eigen aard eeuwige daad. Door deze daad reikt het leven van de mens tot aan het begin van de schepping. Door deze daad is hij ook buiten het geschapene om vrij en zelf eeuwig begin.” (5)

Vergeestelijking

Dit citaat komt uit Schellings geschrift over het wezen van de menselijke vrijheid dat hij in 1809 had gepubliceerd kort voordat zijn vrouw Caroline stierf. Schellings opvatting dat de mens weliswaar in de tijd leeft en zich ontwikkelt maar toch dezelfde blijft omdat zijn identiteit berust op een keuze die hij buiten de tijd heeft gemaakt, is door en door Platoons. Plato vertelt in de Politeia het mooie verhaal van iemand met een bijna dood ervaring die aanwezig is geweest bij het ogenblik waarop de mensen mochten kiezen wie ze zouden willen worden in een toekomstig leven nadat zij hadden geboet voor de fouten die zij in een vorig leven hadden gemaakt. De mensen vergeten dat echter omdat zij na het moment van de beslissende keuze worden gedwongen water te drinken uit de rivier van de vergetelheid.  Een ander verhaal vertelt Plato in de Phaedo dat de ziel voordat hij werd geboren de ideeën heeft geschouwd en tijdens zijn leven naar de dood gaat verlangen om dat opnieuw te kunnen doen. (6)

Het Duitse Idealisme is een heruitgave van het Platoonse Idealisme en doet hetzelfde beroep op mythen en vertellingen als het er op aan komt de kloof tussen tijd en eeuwigheid, en tussen werkelijkheid en idee te overbruggen. Zonder enthousiasme, zonder geestdrift is dat niet mogelijk. En precies dit beroep op vergeestelijking als eigenlijke taak en aard van de mens is voor ons omstreden geworden. Karl Jaspers – filosoof en psychiater – heeft een scherpe kritiek op Schelling juist vanwege dit punt:

“Wanneer de geest zich in zijn productiviteit zelfstandig maakt dan ontstaat de betoverende bloei van een oneindige wereld. Geest schept taal in dienst van alle andere mogelijkheden van het mens zijn. In de verzelfstandiging van de geest wordt de taal als taal – denkend, filosoferend, dichtend – het doel. De transformatie van ervaring in formulering, of ze nu raak is of niet, voltrekt zich in het genot van deze creatieve taal als zodanig. Het eigen leven is wel de feitelijke bodem van het bestaan, maar op die bodem gedijt een tweede, het reflectieve ervaren, de fictieve “belevenis”, die in taal wordt omgezet. De genialiteit zweeft boven het existentieel bodemloze. Men kan het leven van Caroline en Schelling bezien onder het gezichtspunt van een dergelijk type zich zelfstandig makende vergeestelijking. Men kan hun leven geenszins tot dit gezichtspunt beperken, maar hun geestelijke doen dat identiek wordt met hun wezenlijke leven, gaat toch sterk die kant op. “(7)

Dat klinkt al bijna als een veroordeling. Anders dan Heidegger , die vond dat wij niet over een denken beschikken van waar uit wij een oordeel over Schelling kunnen vellen, vindt Jaspers wel dat dat mogelijk is. Jaspers doet het wel en hij doet het niet alleen als filosoof, maar ook wel met het gezag van een psychiater. De meeste mensen zullen hem gelijk geven. Maar toch… je mist dan wel een kijkje in de filosofie van het Duitse Idealisme en de kans iets te leren kennen over rouwverwerking, iets waar wij tegenwoordig heel slecht in zijn.

Eén grote ruïne

En Schelling heeft nog wel zo veel moeite gedaan zich begrijpelijk uit te drukken en niet alleen te schrijven voor filosofen en vakspecialisten maar voor iedereen, ook voor arbeiders en  ambachtslieden, die hem willen volgen. (8, 103) Tenminste in Clara, het gesprek dat hij omstreeks 1810 schreef om over de dood van Caroline te kunnen rouwen en waar ik wat langer bij stil wil staan.

Clara heeft haar man verloren en wordt helemaal in beslag genomen door het rouwproces. Zij gaat helemaal op in haar herinneringen en in het landschap waar zij samen met hun kinderen hebben geleefd. Zij versmelt steeds meer met haar omgeving en lijkt helemaal op te gaan in de intellectuele aanschouwing. Zij wordt met al haar zintuigen gewaar dat alles één grote samenhang is en maakt hoe langer hoe minder onderscheid tussen haar zelf en de natuur waarmee zij wel lijkt samen te smelten. Haar vrienden proberen haar met inachtneming van haar stemming terug uit de absolute ervaring naar het gewone leven te praten. De vrienden conceptualiseren die spirituele beleving van de natuur.  Voor Clara is de natuur evenzeer als de mens onderworpen aan de vergankelijkheid en de sterfelijkheid en zij voelt heel sterk de melancholie waarin niet alleen zijzelf maar ook de natuur dreigt te blijven steken:

“Het gehele wezen van de natuur lijkt ervan te getuigen dat zij niet vrijwillig onderworpen is aan deze toestand en ernaar verlangt verlost te worden van de vergankelijkheid. Juist  dat niets duurzaam is, deze innerlijke noodzakelijkheid dat alles wordt verwoest en die des te verschrikkelijker is naarmate zij meer in stilte te werk gaat, dat alles is het beangstigende in de natuur. Vanwaar deze algemene nooit ophoudende macht van de dood?” (39)

“De gehele aarde is één grote ruïne waarin dieren als spoken en mensen als geesten huizen en waarin vele verborgen krachten en schatten als door onzichtbare machten en door de ban van een tovenaar worden vastgehouden. En deze in zichzelf opgesloten krachten willen wij aanklagen in plaats van er op de eerste plaats aan te denken hen in onszelf te bevrijden?” (43)

Caspar David Friedrich Twee mannen aan zee

Versmelten met de wereldziel

In de dialoog met haar vrienden wordt steeds duidelijker dat de menselijke vrijheid ertoe dient de natuur te bevrijden en dichter bij God te brengen. Dat gebeurt door de dood. Sterven is wezenlijk een vergeestelijkingproces waarbij alles wat sterft zich losmaakt van zijn egoïteit en opgaat in de liefde. In het leven winnen de contraherende krachten het van de expanderende, en dat moet ook, want zonder ik is er geen leven mogelijk. Sterven betekent af te zien van zichzelf en op te gaan in het grotere geheel zoals een verwelkende bloem opgaat in het parfum dat zij afgeeft. In die zin – Schelling wordt niet moe het te herhalen – is sterven een hemels genot, een versmelten met God en een gebeuren van ultieme bevrijding. De dood is ons ware vaderland.

Als dit je opvatting is, dan is het mogelijk de smart om het verlies van een geliefde en de angst om zelf te sterven te overwinnen. Men herkent veel Platonisme in Schellings opvatting van de dood, maar ook veel van het protestantisme: de dood is de vereniging met de heiland. Niet iedereen zal zich gemakkelijk in dit beeld van de dood en dit type rouwverwerking herkennen, maar Schelling weet wel in een prachtige filosofische dialoog de beelden te vinden die we ook kennen uit de verhalen van mensen met een bijna dood ervaring en die dus wel enige plausibiliteit kunnen hebben als document van wat met de dood op ons wacht. Schelling staat hier niet alleen in. Hij kan voor ons een gids zijn in de overgang van het leven naar de dood en kan ons helpen bij het rouwproces omdat hij de mens ziet als tegelijk verantwoordelijk voor en onderdeel van de natuur. Sterven is voor Schelling een daad van vrijheid die de mens en de natuur op een hoger plan brengt.

Tegen de biopolitiek

Misschien een iets te drastisch slot. Men hoort wel eens dat management als men niet uitkijkt zal ontaarden in intensieve menshouderij  en dat een al te zakelijke opvatting van zorg voorbijgaat aan de mensen voor wie men zorgt (Jaap Peters) (9). Met deze opvatting over management strookt de opvatting in de filosofie dat onze maatschappij bezig is te ontaarden in biopolitiek en de mens alleen nog maar ziet als naakt leven (Agamben). Daarom is het belangrijk te luisteren naar stemmen als die van Schelling. Volgens Heidegger heeft Schelling ervoor gezorgd dat de vraag naar het zijn opnieuw en in volle hevigheid is gesteld. Heidegger ziet heel goed dat Schellings filosofie is mislukt, maar volgens Heidegger kan filosofie niet anders dan mislukken. Mislukken hoort bij de wijsbegeerte omdat zij de wijsheid begeert maar haar niet heeft en ook niet kan bezitten. Dat wil niet zeggen dat Schellings filosofie niet de moeite waard is. Integendeel. Door naar het zijn te vragen brengt hij de mens tot vrijheid en tot zijn eigenlijke bestemming: “Het zijn is de ether waarin de mens ademt. Zonder die ether is hij alleen maar vee, en loopt hij het risico dat alles wat hij doet niet meer is dan veeteelt.” (10)

Noten

1.

Samuel Beckett: Wachten op Godot (en andere stukken), Amsterdam 1977, 148-149 en 151-152.

2.

Zie www.nvve.nl.

3.

“Take care of yourself”, expositie Sophie Calle in De Pont, Tilburg 23.01.2010-16.05.2010.

4.

Octavio Paz: Allerheiligen, Dag der Doden, in O.P.: Zonnesteen, Amsterdam 1990, 106.

5.

Friedrich Wilhelm Joseph Schelling: Über das Wesen der menschlichen Freiheit , met inleiding en verklarende noten door Horst Fuhrmans, Stuttgart 1977, 102-103.

6.

Plato: Constitutie. Politeia, vertaald door Gerard Koolschijn, Amsterdam 1995, 269-273.

Over bijna dood ervaringen vgl. het magistrale onderzoek van Pim van Lommel: Eindeloos bewustzijn: www.pimvanlommel.nl .

7.

Karl Jaspers: Schelling. Grösse und Verhängnis, München 1955, 45.

8.

Friedrich Wilhelm Joseph Schelling: Clara oder über den Zusammenhang der Natur mit der Geisterwelt. Ein Gespräch, wordt geciteerd en vertaald naar de uitgave met inleiding en nawoord door Manfred Schröter, München 1948.

9.

www.jaappeters.nl

10.

Martin Heidegger: Schelling: Vom Wesen der menschlichen Freiheit (GA 42), Frankfurt a.M. 1988 (oorspronkelijk 1936), 169.